-
1 ressortir
〈 werkwoord〉————————ressortir2 [rəsortier]〈 werkwoord〉2 duidelijk uitkomen ⇒ (eruit) springen, opvallen♦voorbeelden:2 faire ressortir qc. • iets duidelijk, goed doen uitkomen, de aandacht op iets vestigenressortir sur qc. • zich tegen iets aftekenen -
2 ressort
ressort [rəsor]〈m.〉2 energie ⇒ veerkracht, fut3 balein♦voorbeelden:faire ressort • (terug)veren, elastisch zijn2 avoir du ressort • energiek zijn, tegen een stootje kunnense sentir sans ressort • zich slap, futloos voelen5 cela n'est pas de mon ressort • dat behoort niet tot mijn bevoegdheid, (vak)gebiedêtre du ressort de la cour d'appel • onder het hof van appel ressorteren¶ en dernier ressort • in laatste instantie; uiteindelijkm1) (spring)veer2) veerkracht, fut3) balein -
3 être du ressort de la cour d'appel
être du ressort de la cour d'appelDictionnaire français-néerlandais > être du ressort de la cour d'appel
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский